Bij een ventilatiesysteem D is de hoeveelheid afgevoerde lucht perfect in balans met de hoeveelheid aangevoerde lucht.
Om dit evenwicht te kunnen bewerkstelligen moeten de ventielen in huis nauwkeurig worden ingeregeld.
Het verschil tussen de hoeveelheid aangevoerde- en afgevoerde lucht mag daarbij idealiter niet groter zijn dan 20%.
Bij het inregelen van een ventilatiesysteem zet de ventilatiedeskundige alle ramen en binnedeuren dicht en zorgt hij ervoor dat eventueel aanwezige raamroosters volledig open staan.
Het ventilatiesysteem wordt dan op maximale capaciteit ingesteld.
Met een meettoestel dat over de toevoer- en afvoerroosters kan worden geplaatst meet de deskundige vervolgens de hoeveelheid lucht die langs het apparaat stroomt.
Door de aanvoer- en afvoerventielen verder open of dicht te draaien, kan de expert het juiste debiet instellen.
Hij kan daarbij ook het toerental van de ventilator aanpassen.
Aangezien het debiet bij het aanpassen van één ventiel consequenties heeft voor de hoeveelheid lucht die door de overige ventielen stroomt, wordt de stand van de ventielen meerde malen gecontroleerd.